Tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen in maart dit jaar kwam de toeslagenaffaire een paar keer aan bod. Onze minister-president Mark Rutte kreeg kritiek omdat dit onder zijn kabinet kon gebeuren. Hij trok zich die kritiek ook aan, nam eigenaarschap van het probleem en heeft excuses aangeboden aan de slachtoffers van de toeslagenaffaire. Ik vroeg mij af hoe terecht dit is en heb daarom het eindverslag van de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en de verslaggeving in de media er nog eens op nagetrokken.
Hoewel de boetedoening van Rutte op zich te prijzen is, geeft het denk ik een verkeerd beeld van de functie van de minister-president en in hoeverre hij de mogelijkheden had om er iets aan te doen. Als we kijken naar de beschrijving van de functie en bevoegdheden van de minister-president dan zien wij dat al snel dat de toeslagen niet in zijn portefeuille zaten. De kinderopvangtoeslag en de fraudebestrijding vallen onder de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Financiën. De toeslagenaffaire werd pas in 2019 in de ministerraad besproken, eerder was Rutte niet geïnformeerd.
We mogen niet verwachten dat de minister-president andere ministers of staatssecretarissen op de vingers gaat kijken. De minister-president is de ‘eerste onder zijn gelijken’ en de andere bewindslieden hebben een eigen verantwoordelijkheid voor hun ministerie. De indruk die ik heb is dat Rutte vanaf 2019 weinig meer kon doen dan het beperken van de schade, het leed was toen al geschied. Ook daarna was hij afhankelijk van de andere bewindslieden voor de oplossing. Het is daarom terecht dat twee staatssecretarissen van Financiën (verantwoordelijk voor de Belastingdienst), VVD’er Eric Wiebes en daarna D66’er Menno Snel, en PvdA’er Lodewijk Asscher als minister van SZW, zijn opgestapt. Zij hebben echt geblunderd in de toeslagenaffaire, Rutte niet.
Wat we Rutte wel kunnen verwijten, en waar de ondervragingscommissie en Pieter Omtzigt ook op wijzen, is de slechte informatievoorziening naar de Tweede Kamer. De Rutte-doctrine speelt daarin een belangrijke rol. Dit is Rutte’s opvatting dat interne stukken met persoonlijke opvattingen van ambtenaren, die ter voorbereiding van een besluit worden opgesteld, niet openbaar gemaakt moeten worden. Anders zouden deze ambtenaren niet meer vrij kunnen discussiëren volgens Rutte. Vier hoogleraren staatsrecht maakten al korte metten met deze interpretatie van Rutte.
Het is begrijpelijk dat Rutte als gezicht van het kabinet het boetekleed aantrok. Hij moet natuurlijk ook balanceren, omdat hij niet de indruk wil wekken dat hij de schuld afschuift op anderen. Toch had hij ook meer uit kunnen leggen dat rol van minister-president beperkingen heeft in verhouding tot de bewindslieden op de ministeries. Ik ga er dan ook van uit dat de aangifte tegen Rutte door gedupeerden van de toeslagenaffaire niet zal leiden tot vervolging.